Talent ontwikkelt zich in eenzaamheid, karakter in de stroom van het leven.

J. W. von Goethe (1749 – 1832)

van de voorplecht

I
Na een uur lopen door vochtig verend zand, strijkt zij neer op het terras van een strandtent aan de noordkust van Walcheren. De zout uitgeslagen ramen zijn beslagen. Binnen is het druk. Gezinnen met hollende kinderen, met baby’s in buggy’s, met grote, natte honden, met vrienden en grootouders. Het geschuif van metalen stoelen over de planken vloeren hoort zij door de wanden heen, en uitroepen en gejengel overstemmen de muziek die uit de boxjes onder de goten schettert. De wind, draaiend van noord naar noordwest, rukt aan de rafelige vlag en laat de golven ruisend over het strand rollen.

Veel stellen zag zij op haar wandeltocht. Mannen en vrouwen die hun benen op bijna dezelfde wijze bewegen, hun hoge wandelschoenen gelijktijdig vooruit schoppen, met identieke wollen mutsen op. Soms met skibrillen en stokken. Mensen die op elkaar wachten en naar elkaar kijken als de een stilstaat en wegtuurt, zijn neus snuit, de ander een schoenveter strikt, en dan weer samen verdergaan, met dezelfde starende blikken, hetzelfde zwijgen.

Zij heeft zich in de oostelijke uithoek van het terras geposteerd, haar gestrekte benen op een andere stoel, weggedoken in haar hoge kraag.

Talent ontwikkelt zich in eenzaamheid, karakter in de stroom van het leven.

J. W. von Goethe (1749 – 1832)